In eerdere publicaties heb ik al aannemelijk gemaakt dat de grondwet burger eigenlijk maar bar weinig zekerheid verschaft. De grondrechten toegekend aan de burger staan in artikel 1 tot en met 23. Artikelen 1 tot en met 18 zijn al behandeld in de twee eerdere artikelen.
Artikel 19. Lid 1. Bevordering van voldoende werkgelegenheid is voorwerp van zorg der overheid. Lid 2. De wet stelt regels omtrent de rechtspositie van hen die arbeid verrichten en omtrent hun bescherming daarbij, alsmede omtrent medezeggenschap. Lid 3. Het recht van iedere Nederlander op vrije keuze van arbeid wordt erkend, behoudens de beperkingen bij of krachtens de wet gesteld.
Wederom een abject sociaal grondrecht. Bij gebrek aan echte grondrechten zijn deze maar aan de grondrechten toegevoegd om verdergaand staatsingrijpen in de persoonlijke levenssfeer te rechtvaardigen. Hier ontbreken vaak de mitsen en maren om de staat maar maximaal te laten ingrijpen.
Helaas is de regelgeving van de staat niet toetsbaar aan de grondwet want dan zou bijvoorbeeld het minimumloon door lid 1 kunnen worden verboden. En veel van de andere wetgeving die in de praktijk het ondernemersklimaat frustreert. Artikel 19 is zelfs intern tegenstrijdig. Aan de ene kant voldoende werkgelegenheid scheppen, aan de andere kant bedrijven verplichten inspraak te tolereren. Deze zaken staan op gespannen voet. Gelukkig is de wet op de medezeggenschap vrij tandeloos gebleken. Maar arbeiders die het voor het zeggen hebben in een bedrijf, wat sommige opstellers van deze wet hoopten, maakt het investeringsklimaat in hoge mate onaantrekkelijk en daardoor is dit een voorbeeld van tegenstrijdige wetgeving, nota bene binnen 1 en hetzelfde artikel.
Lid 3 mandateert de overheid om de burger beperkingen op te leggen. Daarnaast staan beschermde beroepen waarbij de overheid toestaat dat tal van criteria gelden voor de uitoefening van een beroep op gespannen voet met zowel lid 1 als lid 3.
Artikel 20. Lid 1. De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid. Lid 2. De wet stelt regels omtrent de aanspraken op sociale zekerheid. Lid 3. Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege.
Wederom een sociaal grondrecht. Wederom geen mitsen en maren omdat dit artikel de overheid juist mandateert vergaand in te grijpen in de economie, eigendoms- en inkomensverhoudingen. Ieder sociaal recht gegeven betekent dwang en plicht voor de rest. Sociale grondrechten zijn hebben een keerzijde. Namelijk voor degenen die deze moeten betalen. Het klinkt mooi maar betekent in principe: de economisch succesvolle Nederlanders worden gestraft en de economisch minder succesvolle ingezetenen krijgen gratis geld van de overheid. Spreiding van welvaart is socialistisch ingrijpen in de economische verhoudingen van een land en zal daardoor de bestaanszekerheid en lange termijn welvaart van het land uithollen doordat dit zorgt voor economisch onjuiste beslissingen. Het is abject, tegenstrijdig aan het doel van welvaart en onrechtvaardig.
Artikel 21. De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.
Helaas is wetgeving niet voor de rechter toetsbaar want veel van het overheidsingrijpen heeft een negatief effect op de bewoonbaarheid. Wederom een abject sociaal grondrecht dat ook nog eens niet waar is. De overheid is er in eerste instantie voor binnen en buitenlandse veiligheid. Bescherming van eigendom. De overheid heeft niets te maken met een verbetering van leefmilieu want dat is een niet te maken afweging. Bedrijvigheid geeft vaak enige vervuiling maar ook banen waardoor men meer inkomen heeft en beter kan wonen en leven. Dus ook hier een nietszeggend artikel dat ook nog eens tegenstrijdige doelstellingen probeert te verenigen.
Wederom een drietal artikelen die de burger geen enkele bescherming geven maar vergaand overheidsingrijpen in de persoonlijke levenssfeer mandateren en die daardoor thuis zouden horen in de rechten van de overheid sectie en niet in de grondrechten van de burger sectie.